Tijden:
Simple Present - Simple Past - Present Perfect - Past Perfect - Future
Simple Present(OTT): één werkwoord, bijvoorbeeld: I live...; bij he/she/it met (e)s He/She/It lives..
Gebruik: 1. Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt. 2. Als het een feit is (tijd speelt geen rol).
Simple Past(OVT): werkwoord op -ed, bijvoorbeeld: We decided.
Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm: zie blz. 149, het tweede rijtje: to go - went - gone.
Gebruik: 1. Bevestigende zinnen ('gewone zinnen'). 2. used to / would. Als iets in het verleden regelmatig werd gedaan, maar nu niet meer; vaak met het woord vroeger.
Als het een situatie/toestand betreft in het verleden, mag alleen used to worden gebruikt, niet would.
Present Perfect(VTT): to have + voltooid deelwoord, bijvoorbeeld: I have slept...;She has been...
Gebruik: 1. Als iets in het verleden is begonnen en nog steeds voortduurt. Vaak in zinnen met for/since + tijdsbepaling en vraagzinnen met How long...? 2. Vaak met korte bijwoorden als: always, never, ever, (not) yet, already, just. Let op! Met just om aan te geven dat de handeling net is afgelopen. 3. Na de nadruk van een handeling uit het verleden ligt op het resultaat nú.
Past Perfect(VVT): had + voltooid deelwoord, bijvoorbeeld: I had slept... She had been ...
Gebruik: 1. Om aan te geven dat de ene handeling was afgelopen toen de andere begon. 2. Als op een bepaald moment in het verleden een handeling of toestand al een poos duurde.
Future(OTTT): Het Engels kent vier vormen om de toekomende tijd aan te geven.
Gebruik:
1a. Will ('shall' mag ook maar dan alleen bij I en we) gebruik je oom aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren.
1b. Will en shall gebruik je bij plannen en voornemens als je het plan maakt op het moment dat je het zegt.
2. De Present Continuous kan naar de toekomst verwijzen als er sprake is van een bestaand plan.
3a. Be + going to kan naar de toekomst verwijzen als er sprake is van een bestaand plan.
3b. Be + going to gebruik je als er op een moment duidelijke aanwijzingen zijn dat er iets gaat gebeuren.
4. De Simple Present gebruik je als er sprake is van vaste aankomst-/vertrektijden bij het ov, bij vaste openings-/sluitingstijden bij winkels en bij vaste aanvangs-/eindtijden bij programma's, werk en school
Present Continuous(OTT): to be + werkwoord + -ing, bijvoorbeeld: she is running...; they are laughing...
Gebruik: 1. iets is nu of aan de gang (en van korte duur). 2. Als je iets van plan bent in de nabije toekomst. 3. Als je irritatie wilt aangeven. De present continuous wordt dan gebruikt met woorden als always en constantly.
Past Continuous(OVT): was/were +werkwoord + -ing, bijvoorbeeld: I was watching...; We were rehearsing...
Gebruik:
- Iets was op dat moment in het verleden aan de gang (en van korte duur).
- Iets was aan de gang (=past continuous) en werd door iets anders onderbroken (=simple past).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten